In curieuze kringen geniet de Peel P50 bekendheid als ’s werelds kleinste auto. Dat is de reden waarom Jeremy Clarkson er voor koos om een hele dag in de P50 te blijven zitten. Ook binnen, op kantoor. Wat is de geschiedenis van Peel?
 
Alle hens aan dek. De veerboot uit Liverpool is aangekomen in Douglas, hoofdstad van het eiland Man, en in leer ingepakte motorrijders staan klaar om van de boot af te rijden. Nou ja, afrijden – zeg maar gerust katapulteren. Want de legendevorming over het eiland heeft de adrenaline bij het naderen van de haven tot nieuwe hoogtes gestuwd. Geen maximumsnelheid buiten de bebouwde kom; wegen die doen denken aan spaghettislierten en natuurlijk de TT-sagen die aan boord nog even zijn opgerakeld. Ieder jaar vallen er doden tijdens die krankzinnige race over het eiland. Coureurs, maar ook toeristen met buikschuivers en een rode waas achter het vizier van hun integraalhelm. Isle of Man, een eiland voor echte mannen.
 
Gek eigenlijk dat hier nooit iemand op het idee is gekomen om ‘iets automotives’ te gaan doen. TT-souvenirs en andere raceprullaria zijn over het hele eiland (bijna zeshonderd vierkante kilometer) te vinden. Net als dito rallyspul, want eens per jaar raast er ook een bonte stoet rallyauto’s over de heuvels van Man. Voormalig coureur en local heroe Geoff Duke verkoopt vanuit Douglas jaarlijks honderdduizenden dvd’s over auto’s en motoren en alle mogelijke vormen van sport daarmee. Maar verder?
 
Dat was voor we van Peel Engineering Limited hadden gehoord. Want Peel, naar het gelijknamige plaatsje aan de westkust van het eiland, was een autofabrikant. Niet zomaar eentje. Veel meer dan honderd auto’s kunnen ze nooit gebouwd hebben, maar dat neemt niet weg dat één van de modellen van de firma de geschiedenisboeken is ingegaan. De Peel P50 is naar verluid nog altijd ’s werelds kleinste productieauto. Hij is echt minuscuul. Is downsizing pas nu een trend? Met een lengte van nog geen 1 meter 35 en een breedte van 99 centimeter mag de P50 dan gerust een voorloper worden genoemd.
 
Vanuit Douglas is het hemelsbreed nog geen twintig kilometer naar Peel, maar ik neem de circuitroute. Langs de kust naar het zuiden en dan over grillige bergkammen van het Snaeffell-gebergte richting west. Bordjes met de namen van de bochten staan al klaar voor de volgende TT. Ballaspur; The Gooseneck; Glen Helen; Doran’s, Joey’s. Net als bordjes die aangeven wanneer je idealiter in de remmen moet om ook het asfaltlint erna te kunnen overleven. Welkom motormuizen, ook in de kerk.
‘Peel. Ideale omgeving voor een gotische horrorfilm. Zwart-wit alstublieft. Maar een autofabriek?’
 
Af en toe schiet er zo’n janker voorbij, pijlsnel accelererend en slechts een hoge huil achterlatend in dit surrealistische Emily Brontë-landschap. Peel komt in zicht vanaf de bergen. Voor de kust van het badplaatsje springt vooral Peel Castle in het oog. Dat kasteel, of eigenlijk de resten ervan, doen denken aan – nee, is – het kasteel uit Kuifje en de Zwarte Rotsen. Een griezelige rotspunt die uit de Ierse zee steekt met daarop een ruïne met afbrokkelende kantelen. Krijsende zeemeeuwen hangen in de lucht, golven beuken tegen het zwarte natuursteen eronder. Ideale omgeving voor een gotische horrorfilm. Zwart-wit alstublieft. Maar een autofabriek?
 
Oprichter van Peel Engineering Limited, met de poëtische naam Cyril Cannell, groeide op in het oosten van Engeland. Maar na de Tweede Wereldoorlog keerde hij met zijn familie terug naar hun geboortegrond. De Cannells waren echte Manxmen. Cyrill had daarvoor bij de R.A.F. gediend en wist zich daar, ondanks zijn belabberde zicht, op te werken tot piloot. Hij vloog Hurricanes en Wellington-bommenwerpers tussen Gibraltar en Malta. Eenmaal terug op Man was de rust van het eilandleven weer overweldigend. Cannell kon niet meer stilzitten. Op de scheepswerf van zijn ouders begon hij te experimenteren met glasvezel. Eerst bootjes natuurlijk. Maar de eilander zag al snel een heel ander gat in de markt. Auto’s. Auto’s waren schaars, zo net na de oorlog. In combinatie met de aantrekkelijke belastingtarieven op Man en het feit dat zelf af te bouwen auto’s – kitcars – sowieso niet in aanmerking kwamen voor aankoopbelasting, ging hij driftig aan de slag.
 
Hij richtte Peel Engineering Limited op, en sloot zich op in de scheepswerf van zijn ouders met slechts een gereedschapskist en een grote hoeveelheid glasvezel, pal achter Peel Castle. In de zomer van 1955 rolde de Manxcar naar buiten. Een soort kauwgombal op drie wielen, waarvan het achterste wiel werd aangedreven door een 250 cc tweetaktmotortje van de firma Anzani. De minuscule deurtjes – aan weerszijden – openden aan de onderkant, wat instappen er niet makkelijker op maakte. Maar als de Volkswagen de auto was om de Duitser op de been te krijgen dan moest de Manxcar dat voor de Manxman worden, zo besloot Cannell.
 
Zo ver kwam het niet. De opgegeven topsnelheid van 80 km/u bleek ruimschoots aan de optimistische kant, om over het gemiddelde verbruik van 1 op 32 nog maar te zwijgen. Maar Cannell liet zich niet zo makkelijk kennen. Opnieuw trok hij zich terug. Het voertuigje dat daarop uit zijn werkplaats rolde, was de P50. Hij had grotere deuren, een handvat om ‘m achteruit te kunnen manoeuvreren en een nog kleiner tweetaktmotortje dan de Manxcar had: met 49 cc afkomstig van een brommer. Daarmee werd het superlage verbruik dat Cannell claimde zowaar gehaald. De briljante advertentieslogan voor de mobiele bromtol was geboren: ‘De Peel P50: bijna goedkoper dan lopen’.
 
De oude scheepswerf van de Cannells ligt er nog precies zo bij als in die jaren vijftig. Net als de rest van Man trouwens. Voor moderne geneugten als draadloos internet, sushi of cappuccino moet je hier niet komen. Communiceren gaat via een postbus van roodgelakt gietijzer en je fish & chips spoel je weg met een mok thee. Ook bij de Cannells, zo te zien. Gehaakte gordijnen belemmeren het zicht. Voor de deur van het huisje naast de werf staat een bescheiden Suzuki 4×4 en in de top van de vlaggenmast wappert de rode vlag met het driebenige symbool van het eiland Man. Dat geeft hoop. Maar de deur gaat niet open.
 
Cannell is al dik in de zeventig, maar schijnt zich helemaal op een nieuw project te hebben gestort waarbij hij absoluut niet gestoord wil worden, aldus de uitbater van een morsig antiekwinkeltje even verderop. De oud-autofabrikant werkt aan een Monorail voor het eiland, zo schijnt. Want de drukte die de TT jaarlijks veroorzaakt, baart hem zorgen. Wat te doen als hij plots naar het ziekenhuis in Douglas moet, maar de hoofdwegen zijn afgesloten vanwege de TT en alles daarbuiten staat stampvol met tienduizenden joelende motorfans? In een hypermoderne monorail ziet Cannell zich wel naar Douglas vervoerd worden, blijkbaar. De antiquair kijkt er zelf wat bedenkelijk bij. Hij kan zich er niets bij voorstellen dat zo’n metalen slang door het romantische natuurlandschap van het eiland zoeft.
‘Met typerend gierende versnellingsbak zoemt deze Peel de bergen op en af’
 
Geen Cannell dus. Dat ik zijn fabriek heb gevonden, levert me al een goede stemming op. Op de glooiende heuvels achter zijn huis werd het promotiefilmpje opgenomen dat ik inmiddels op internet heb gevonden. Overduidelijk. Het enige verschil met het haventje verderop lijken de andere vissersscheepjes die in het water dobberen.
 
Peel Engineering Limited bouwde hier enkele tientallen Peel’s P50. Net als die van de Manxcar, was ook de motor van die driewieler trouwens nog altijd een tweetakt. En dat leverde nogal eens problemen op. Want kopers in Groot-Brittannië, Europa en – jawel – de Verenigde Staten, vergaten geregeld om het olietankje bij te vullen wanneer ze hun P50 aftankten. Met de nodige drama’s als gevolg. Want het snorren met de Peel P50 was misschien al een belevenis op zich – stel je eens voor hoe het is om met deze regenjas op wielen op de snelweg op een vastloper te worden getrakteerd. Laat ook eigenlijk maar zitten.
 
In Peel worden trouwens meer zaken klein uitgevoerd. Het Manx Transport Museum bijvoorbeeld, op steenworp van Cannells oude fabriek, is gevestigd in een gebouwtje waarbij het huis van Sil de Strandjutter ronduit royaal moet zijn geweest. Ruimte voor een rode P50 is er maar net aan, maar andere vormen van Manx’ transport zijn er alleen op foto’s te vinden. Ook een aantal van de andere projecten van Cyrill Cannell trouwens. Want die kreeg de smaak goed te pakken na het ‘succes’ van de P50. Hij maakte de Peel Trident: een tweepersoons variant met een naar boven te openen ‘bubbletop’ en een vormgeving die nog het meest doet denken aan zo’n koddig voertuigje in de draaimolen.
 
Het waren niet alleen driewielers. De Peel P1000 was een heuse vierwieler op basis van een Ford of Morris. De gestroomlijnde Roadster-carrosserie kwam vanuit het badplaatsje in twee delen. Deuren, motorkap, kofferklep en een geïntegreerd dashboard hoorden daarbij. De enthousiaste knutselaar met een rotte Ford Popular of Prefect of een Morris Eight kon er een blits sportwagentje van maken dat wel wat weg had van MGA. Maar dan tegen een fractie van de prijs. Cannell zegt er enkele honderden te hebben verkocht, maar dat moet wel wat optimistisch zijn, want overlevenden zijn schaars, to put it mildly.
 
Van de Peel Viking Minisport bestaat er nog een handjevol. Op basis van de Mini was de timing goed, want in 1966 waren er al genoeg gare Mini’s te vinden. Geinig aan dit wagentje was dat je zo ongeveer je hele Mini kon recyclen om er een Viking Minisport van te maken – alleen de carrosserie mocht met de metaalboer mee. Wielen en wielophanging en motor werden één op één overgezet. Net als voorbumper, koplampen en achterlichten (een kwartslag gedraaid), voorruit, zijruiten en achterruit. Plus zo’n beetje het hele interieur. Met een prijs van 230 pond was dit een spotgoedkope manier om een sloopauto in een gaaf sportwagentje te transformeren. Cannell had getracht om de lijn van de motorkap zo laag mogelijk te houden, maar met de relatief hooggeplaatste motor van de Mini en de rechtopstaande radiateur daarnaast was dat makkelijker gezegd dan gedaan. Het resultaat was een wat vreemde bult in het midden.
 
Er werden 22 carrosserieën gebouwd, waar er naar schatting vijf van hun weg vonden naar Nederland. De gebroeders Konst uit Wassenaar haalden ze hier op om er terug thuis complete auto’s van te bouwen. Ben Konst herinnert zich zelfs dat hij in de zomer van 1967 zelfs een eerste prijs won met een van deze Peels op het concours d’élégance in het Belgische Knokke. Over het bestaan van die auto’s is niets meer bekend, maar op het eiland zelf is er nog eentje te vinden. De eigenaar – die tevens Clerk of the Course is tijdens de TT – trakteert me op een rondje over het eiland. Met typerend gierende versnellingsbak zoemt deze Peel de bergen op en af. Harder dan ik zelf zou durven, maar nog altijd in slakkengang vergeleken met de motorcoureurs die het asfalt bemannen.
 
Wie weet rehabiliteert Cyril Cannell zijn Peel Engineering nog eens. Een supercar vanaf het eiland Man kon best wel eens tot de verbeelding spreken. Want hé, als zo’n voertuig ergens gelegitimeerd is, dan is het hier.
 
Wil je de oude commercial van de P50 zien, of Clarkson in de P50, klik dan hier.

Reacties