Verscholen en verborgen in een nis, in het donkerste hoekje van Monsterland, verschuilen zich de allerengste monsters. De monsters die eigenlijk nooit hadden mogen worden gebouwd. Zie hier Jeremy Clarksons favoriete monsters. Eh, wat zijn die van jou eigenlijk?
 
De Moerasbuggy
Sommigen zeggen dat het de meest opwindendste races oplevert die de mensheid ooit heeft gekend. Ze zeggen dat het gevaarlijk is. En ze zeggen dat ik het best eens mag proberen. En dat is waarom ik zo ongeveer de hele wereld overvloog, naar de stad Naples in het Amerikaanse Florida, om de 500 pk sterke Moerasbuggy te testen – een Swamp Buggy, in het Amerikaans.
 
Swamp Buggy-racen begon toen boeren iets zochten om te doen te hebben nadat de oogst binnen was gehaald, in de tijd van het jaar dat ze dus niet konden boeren. De meer technisch aangelegde boeren voerden hun tractoren op en organiseerden dragraces in de modder van hun velden en weilanden. Toen dat saai werd, hielden ze hun races op ondergelopen velden.
 
Heden ten dage zien die racemachines er nog altijd uit als tractoren. Maar alleen als je ook vindt dat de mensen die erop racen er als boeren uitzien. Want de hedendaagse coureurs van deze machines zouden nog geen krop sla herkennen als die uit een heg sprong en aan hun tenen begon te knabbelen. Ze zijn, dat bedoel ik, meer van het type stadsmens.
 
Ze waren net bezig met het Wereldkampioenschap Swamp Buggy toen ik op visite kwam. De deelnemers kwamen, vertelden mijn gastheren me geestdriftig, uit alle delen van Naples. Ik werd zeer bang toen ik mezelf vastgespte en door een van de deelnemende stadsmensen kreeg uitgelegd hoe het allemaal in z’n werk ging. Klaarblijkelijk werd ik geacht aan het stuur te draaien als ik een bocht om wilde, en moest ik ‘diep’ gaan op het gaspedaal. Ik had geen idee wat dat allemaal te betekenen had.
 
Wat ik eruit kon opmaken, was dat ik ‘zeer snel’ zou moeten gaan; minstens 120 km/u – hetgeen op en in het water inderdaad zeer snel is – want anders zou de buggy in de diepere moerassen meteen zinken en zou ik vervolgens zeer snel sterven. Door toedoen van de eigenaar. Of ik zou worden verkracht. Ik kan me niet precies meer herinneren wat me precies zou gebeuren, maar het klonk veel te ernstig om het niet serieus te nemen.
 
Toen ik het circuit naderde, dat een flink meer bleek te zijn, gaf ik dus zoveel mogelijk gas waarop helse krachten uit de gigantische, Detroitse V8 loskwamen. Ik zette ‘m in z’n twee en zo vloog ik vlotjes vooruit, ik speerde op de eerste bocht af, en ik liet een pauwenstaart aan golven en nattigheid achter me. Ik draaide aan het stuur en de touwdunne voorwielen reageerden prima. De buggy had grip. Ik nam de binnenbocht zonder op te stijgen en schreeuwde mezelf door de rest van de bocht heen.
 
Het was met voorsprong het makkelijkste dat ik ooit had gedaan. Inclusief ademhalen, bedoel ik. En, zo bleek, mijn ronde was op een halve seconde na goed voor het baanrecord. Monsterlijk, dít?
 
Zo ziet het er wel uit, maar vanachter het stuur is het ongeveer even eng en opwindend als het strikken van je veters. Wat is dan wel echt monsterlijk? Dat is niet afhankelijk van de grootte van een voertuig. Ik deed ooit mee aan een dragrace op een bevroren rivier op een sneeuwscooter die werd aangedreven door een helikoptermotor. Daar ga ik het hier niet over hebben, omdat ik dan gedwongen word me opnieuw voor de geest te halen hoe dat voelde. En ik heb vandaag geen reserve-onderbroek bij me.
 
MTT Turbine Superbike
De MTT Turbine Superbike wordt aangedreven door een Rolls-Royce gasturbine-vliegtuigmotor die 320 pk en 576 Nm produceert. Dat betekent dat de MTT zo’n 365 km/u haalt, een snelheid waarbij het voor de bestuurder al een hele prestatie is om zijn zadel onder z’n billen te blijven voelen. Opvallender dan dat is echter iets anders. Want waar dit soort tweewielige gekkigheid door menig maniak in zijn eigen tuinhuisje in elkaar wordt geknutseld, worden MTT’s Turbine Superbike-motoren aan de lopende band geproduceerd, en zijn ze te koop voor Jan en alleman. Al moet die er dan wel bijna twee euroton voor betalen.
 
Ford Nucleon
De jaren vijftig vormden het atoomtijdperk, een periode waarin iedereen ervan was overtuigd dat we ons binnen de kortste keren geluidloos zoevend in zweefauto’s zouden vervoeren terwijl we zilverkleurige, elastieken pakken droegen. De belangrijkste bijdrage van Ford aan die even onzekere als futuristische tijd was een auto die hun destijdse modellen al serieus in verkoopgevaar brachten, laat staan de toekomst van het bedrijf. De Nucleon was gebouwd om tussen twee tankbeurten zo’n 8.000 kilometer te kunnen overbruggen en had verwisselbare reactorvaten boven de achteras hangen. Ja, jazeker, dat lees je goed. Het project bracht het nooit verder dan een niet-functionerend schaalmodel, en wees daar blij om. Anders zou je naar alle waarschijnlijkheid niet dit tijdschrift zitten te lezen met een bakje pinda’s onder handbereik, maar zou je ergens hoog in het heelal ronddobberen in de vorm van een postapocalyptisch stofatoom.
 
Ssangyong Rodius
De grootste angst van de bestuurder van elk voertuig heeft in vrijwel alle gevallen te maken met de combinatie van hoge snelheden en het daaropvolgende ongeluk. Dat was althans zo tot Ssangyong met de Rodius op de proppen kwam. Het is de ultiem beledigende bijdrage van Zuid-Korea aan het scala van werkelijk onvoorstelbare lelijke, monsterlijke auto’s. De Rodius is het materiaal waaruit de nachtmerries van echte autoliefhebbers worden gevormd, een soort creatie à la Frankenstein maar dan voor het tijdperk van de verbrandingsmotor. Nooit eerder was een auto zo lelijk. En nooit zullen we de ketting van de deur halen voordat we hebben gezien wie er heeft aangeklopt.
 
G-Wiz
Dit is de eerste keuze in autoland voor elke toegewijde champagnesocialist: de G-Wiz komt met stip op nummer 1 binnen in de ranglijst van Meest Moreel Verantwoorde Product Dat Heden Te Koop Is. Hij is ‘in de markt gezet’ als een ingenieuze, groene en lollige manier om jezelf gemotoriseerd door de stad te vervoeren, maar in het echt is de G-Wiz een nare en gevaarlijke Indiase Dixi-op-wielen die alle crashtestregels ontduikt door zich uit te geven als quad, in plaats van als de auto die hij overduidelijk is (of in elk geval: zou willen zijn).
 
Aston Martin Bulldog
In 1980 moest Aston Martin alle zeilen bijzetten om het hoofd boven water te houden. Er werden, met de hand, buitengewoon Britse auto’s gebouwd met dusdanig oude technologieën dat zelfs de Flintstones er niet van zouden opkijken. Aston Martins waren lastig te starten, en het was nog veel moeilijker om ze in een rechte lijn te laten rijden. Dat was niet echt de ideale uitgangspositie om nou eens een supercar met vleugeldeuren te gaan bouwen, voorzien van een middenmotor – een fijne 5,3-liter V8-twinturbo – die dik 700 pk leverde, zodat er een theoretische topsnelheid van 381 km/u mogelijk was. De Bulldog werd ontworpen door William Towns, de man die ook verantwoordelijk was voor de episch gedrochtelijke Aston Martin Lagonda-limousine, en de bedoeling was dat er een ultra gelimiteerd aantal van gebouwd zou gaan worden. Dat lukte, in zekere zin, want hij werd helemaal niet gebouwd: Aston had namelijk geen cent te makken. Of dat een gelukje is geweest, of juist pech, daarover kun je met je vrienden in de kroeg debatteren.
 
Ford Transit Supervan 3
De Ford Transit is, zoals de reclamemensen ons zo graag laten weten, de automobiele ruggengraat van Groot-Brittannië. Als dat zo is, dan is de Transit Supervan de supersonische wervelkolom van die natie. Hij wordt gebouwd op het onderstel van een Ford-raceauto, en heeft een op schaal (7:8) gemaakte Transit-carrosserie van glasvezel. De meest recente van de drie Supervan-projecten werd aangedreven door de 650 pk sterke Cosworth-motor uit de Formule 1, die ergens middenin de laadruimte werd vastgenageld. Supervan 3 had een acceleratie die niet onderdeed voor de opwindendste superauto’s en een topsnelheid van 248 km/u. De klusjesmannen op de linkerbaan waren voorzien van een nieuw moordwapen.
 
Maybach Exelero
Als Graaf Dracula nog leeft (en wie zouden wij zijn om te beweren dat hij dat niet doet?), zal hij zeker de Maybach Exelero gaan rijden. Met een vormgeving en een omvang die meer doen denken aan een Gothisch kasteel dan aan een auto, is de Exelero – die vijf miljoen euro kost en 2.700 kilo weegt – precies het soort belachelijke verwennerij dat de bovennatuurlijke niet-doden nodig hebben. Hij is bijna zes meter lang en meer dan twee meter breed, en de 5,7-liter twinturbo V12-motor uit de Maybach-sedans is opgevoerd van 550 pk naar 700 pk. Dat betekent dat ie van 0 naar 100 gaat in 4,4 seconden, en een top heeft van 350 km/u.

Reacties