Het gaat niet goed met Alfa Romeo. De 147 heeft z’n beste tijd gehad, de 159 loopt minder dan verwacht en de prachtige Brera heeft last van zwaarlijvigheid en van concurrentie van de eigen GT.
 
Nee, als Alfa Romeo, dat binnenkort haar eeuwfeest viert, ergens behoefte aan heeft, dan is het een kleine auto, een echt volumemodel dat volksstammen moeiteloos aan zich kan binden. Dat is voor geen enkel model een eenvoudige opgave en al helemaal niet voor een Alfa. Het merk heeft in die eeuw zo veel moois afgeleverd dat er van een Alfa altijd iets extra’s verwacht wordt. Zoals topman Luca de Meo tijdens de presentatie terecht opmerkte, is het een van de weinige merken die zoveel fans hebben dat die zelfs een eigen naam hebben: Alfisti. En die Alfisti zijn een bijzonder soort mensen, dat ten opzichte van hun vaak niet al te foutloze merk een ongekende trouw en vergevingsgezindheid betracht.
 
Zo herinneren wij ons een vriend die een van de eerste 156’s als leaseauto kreeg: zo trots als een aap met zeven staarten. Hij was het parkeerterrein van de showroom nog niet af of pats – daar viel een kabelboom op z’n voeten. Een half jaar later waren we na nog veel typische Alfa-ellende (als je het raam opendeed, werkten ook meteen de ruitenwissers – en dat was het enige aan de auto waar je echt op kon rekenen) op een welverdiende vakantie. We hadden er een goede gewoonte van gemaakt om de Alfa bovenaan een heuvel te parkeren, omdat de kans dat hij uit zichzelf startte minimaal was.
 
Het beeld van die vriend die de 156 schuimbekkend letterlijk de heuvel aftrapte onder het uitroepen van vloeken – die we hier niet zullen herhalen – zullen we niet snel vergeten. Na een dermate dramatische ervaring zou je zeggen dat hij nooit, maar dan ook in geen duizend maal duizend jaar nog iets met het merk te maken wilde hebben. En wat was zijn reactie na het verschijnen van de 159? Begeerte van het moeten en zullen-type. We durven twee stellingen aan: jij kent ook zo iemand en er is geen ander merk ter wereld dat dat voor elkaar krijgt.
 
Nu is er dus de Mito, Alfa’s hoop in bange dagen. Het eerste dat de kleine Alfa nodig heeft om een hit te worden, is een verpletterend uiterlijk. Bekijk de foto’s en oordeel zelf, maar in onze onbescheiden opinie is dat gelukt. Er is druk geleend van stijlicoon 8C Competizione, overigens niet altijd met evenveel succes. De koplampen, de achterste raamstijl, de bespottelijk grote, uitgebouwde wielkasten, de neuspartij: de 8C valt er volop in te herkennen en dat werkt fantastisch – er zijn merken die met beduidend minder recht hun auto ‘coupé-achtige lijnen’ toedichten. Alleen de ronde led-achterlichtunits, rechtstreeks van de 8C afkomstig, werken wat ons betreft niet. Daar heb je een brede achterkant voor nodig, en die heeft de Mito natuurlijk niet – waarschijnlijk hadden brede, smalle units beter gewerkt. Hoe dan ook, de Mito is een lust voor het oog, waarmee aan de eerste en wellicht belangrijkste eis is voldaan.
 
Tweede eis is trouw aan het sportieve karakter dat Alfa typeert. Dat begint bij een goed onderstel en dat heeft men gevonden in dat van de Fiat Grande Punto. Op dat onderstel is weinig aan te merken, maar Alfa was niet tevreden en vergrootte onder meer de spoorbreedte, paste de vering en demping ingrijpend aan en liet niets heel van alle bijbehorende elektronica. Zo is elke Mito standaard voorzien van een systeem dat de instellingen aanpast aan de al dan niet gewenste omstandigheden en de inventieve naam DNA heeft meegekregen. Dat staat voor Dynamic, Normal en All Weather, waarbij de laatste stand natuurlijk eigenlijk staat voor Rotweer, maar DNR klinkt nu eenmaal een stuk minder. Aardig en Alfa-waardig is dat DNA meer is dan een systeem dat de dempers wat harder of zachter afstelt – zoals zo vaak. Het beïnvloedt ook de (mate van) stuurbekrachtiging, esp-instellingen en de reactie op het gaspedaal, en dat mag je in de kleine klasse uniek noemen.
 
Derde eis: een aansprekend interieur. Ook dit is dik voor elkaar in de Mito. De materialen zijn mooi en voelen zacht aan, en ook de afwerking lijkt in orde; dat is wel eens anders geweest. De glooiende middenconsole is fraai, de meters zijn goed afleesbaar en de zitpositie is perfect in te stellen. Het stuur ligt lekker in de hand, al is het jammer dat de enige keiharde kunststoffen in het interieur zich uitgerekend op de spaken van het stuur bevinden. Voorin zit je als een vorst, achterin is de ruimte acceptabel. De gemiddelde Italiaan houdt het er wel even uit, de gemiddelde Nederlander moet je er niet mee naar Italië willen vervoeren, maar minder ver is het met de bereidheid tot milde nekklachten te doen.
 
Er zijn in den beginne (er komt onder meer nog een GTA met 230 pk) drie motoren: een 1,4-benzinemotor met 78 pk, een 120 pk sterke diesel en ‘onze’ motor, de biturbo 1.4 T-Jet met 155 pk. Die laatste motor kennen we vrij goed, omdat hij ook in onze duurtest-Fiat Bravo lag en ons daar menig hilarisch moment heeft bezorgd.
 
Op de een of andere gekke manier weet de motor ons in de Alfa net iets minder te overtuigen; hij klinkt fantastisch, presteert zonder meer gretig, maar het yippie-ka-yee-gevoel dat in de Bravo zo prominent aanwezig was, ontbreekt gek genoeg in de Alfa. Misschien heeft dat te maken met het feit dat het turbomoment, dat in de Bravo altijd voor een ‘wat gebeurt er nú?’-moment zorgde, bij de Alfa is weggefilterd ten gunste van een veel geleidelijker vermogensopbouw. Beter is niet altijd leuker, zo blijkt. Wat niet onverlet laat dat de Mito serieus snel is en een gierende bak rijplezier in zich herbergt.
 
Het DNA-systeem doet exact wat het belooft: de Dynamic-stand is harder en sportiever dan de Normal-modus, die op zichzelf al erg stevig is. In beide standen is de Mito eng hard door bochten te jagen, waarbij de glorie van het DNA hem vooral in het stuurgevoel zit; dat is in de Dynamic-stand veel beter, gevoeliger en directer dan in de Normal-stand. Alleen wordt de demping dan erg hard, waardoor wij een utopische wens ontwikkelden voor de combinatie van Dynamic-besturing en gaspedaalrespons bij Normal-vering. Bestaat niet, maar het zou ideaal zijn geweest. Het eveneens standaard, elektronische sperdifferentieel Q2 doet zijn werk voorbeeldig en zorgt voor veel, heel veel grip.
 
Al met al laat de Mito een uitstekende indruk achter. Hij doet eigenlijk alles goed en verrekt weinig fout. Toch laat-ie een wat onbestemd gevoel achter. Hij is natuurlijk nadrukkelijk bedoeld als Mini-killer, en als je het ons recht op de man af vraagt: nee, dat is-ie niet.

Waarom niet? Werkelijk geen idee. De Mini had/heeft iets dat je op slag in z’n greep heeft, een soort onontkoombaarheid. Er is niet direct een vinger op te leggen, maar de Alfa mist iets dat de Mini wel heeft. Schakel dat rare gevoel echter uit – wat raar is bij een typisch gevoelsmerk als Alfa – en je houdt aan de Mito een fantastisch ogende en rijdende auto over.

Reacties