De nieuwe Mégane van RenaultSport, tot op het bot getest in Engeland. Technisch gesproken dan. In werkelijkheid bevonden we ons op slechts dertig minuten van Afrika.
 
Er loopt een waanzinnige weg vanaf San Pedro de Alcantara, vlakbij Marbella in Zuid-Spanje. Deze weg, de A397, staat bekend als één van de mooiste stukken asfalt ter wereld. Hij meandert tussen de bergen door naar een stadje dat Ronda heet. Daarbij lijkt het wel alsof de dames en heren ambtenaren de mooiste en engste stukjes circuit van over de hele wereld aan elkaar hebben geplakt en ze aan vervaarlijke hellingen hebben opgehangen. Pas later realiseerden zij zich dat het eigenlijk een openbare weg was en hebben ze er snel nog even wat mooie bomen langs geplant.
 
Ik zit klaar aan de voet van het massief, de neus van de 31.390 euro kostende Mégane RS wijst omhoog en de motor laat op het commando van mijn rechtervoet een gretige huil horen. De geblazen tweeliter motor blaast en zuigt terwijl hij z’n 250 pk vermogen en 340 Nm trekkracht aan de wereld toont. Ik voel het soort verwachtingsvolle zenuwen dat bijna pijn doet. Het moet een grappig gezicht zijn want de fotograaf blijft maar kijken naar mijn licht loensende ogen en vraagt wat ik aan het doen ben.
 
‘Ik doe DIT!’, schreeuw ik terwijl ik de RS in de eerste versnelling gooi en het toerental omhoog zwiep. Gedachten aan een glorieuze, epische start, compleet met rokende banden dringen zich op. ‘EN HET WORDT HELEMAAL TE GEK!’, kraam ik in mijn auto-geïnfectueerde delirium uit.
 
En dan stop ik, want de auto staat al in z’n derde versnelling.
 
De fotograaf kijkt me aan, een mix van medelijden en angst in zijn ogen. Ik verhul mijn gebrek aan kunde door snel weg te rijden. De voorwielen spinnen als een gek en ik laat een rookgordijn achter waar Corus een puntje aan kan zuigen, maar dat doet er niet toe. De weg lonkt en ik heb mijn hart al verloren aan deze Mégane.
 
Eerst moet ik echter iets kwijt. Ik haatte het uiterlijk van het vorige model. Je kunt zeggen wat je wilt over het rijden, maar de laatste sportieve Méganes zagen er uit als een niet nader te benoemen ziekte. Schep op over de turbo zoveel je wilt, speel Scrabble met de verschillende onderdelen van het model en vervang de ruiten door huishoudfolie als je het niet kunt laten, maar je kunt er niet omheen dat de auto eruit zag als een pudding met mazelen op lichtmetalen wielen.
 
En nu? Nu moet er iemand in Renaults ontwerpafdeling gekroond worden tot koning op alle gebieden die met uiterlijk van doen hebben. Echt waar. Deze moderne Renault ziet me er toch een partijtje lekker uit. En met de toeters en bellen van RenaultSport erop wordt het nog een begerenswaardig vehikel ook. Zoals hij daar badend in het zonlicht geparkeerd staat, lijkt het door het glinsterende wit alsof hij rechtstreeks vanuit de hemel is neergedaald. En dan het grijze front en de zwart met zilverkleurige wielen… Het is heel makkelijk je hart aan deze auto te verpanden. De brede, visueel lage neus, de coupé daklijn en de geprononceerde kont met centraal geplaatste uitlaat die op een futuristisch studiemodel niet zou misstaan – instant bevrediging. Dit is een onvervalste blikvanger. Ik garandeer dat je je altijd nog even omdraait als je van deze Mégane wegloopt. Goed gedaan.
 
Het interieur weerspiegelt Renaults meer strakke ontwerpfilosofie. Het dashboard lijkt in één soepele pennenstreek neergezet. Aandachttrekker is het instrumentarium, voorzien van een gele toerenteller recht voor de bestuurder. Bovenop de middenconsole een nogal lomp uitziend navigatiesysteem van Carminat/TomTom dat me doet denken aan mijn Lego-tijd. Het is in ieder geval wel overzichtelijk en alles wat je nodig hebt zit onder handbereik (navigatie, airco, stereo, iPod-aansluiting). Belangrijk is verder dat de auto enorm solide aanvoelt. En dan bedoel ik Duits solide. Je zit op fantastische Recaro’s die bovendien lekker laag gemonteerd zijn en een enorme hoeveelheid zijdelingse steun bieden zonder het racy gevoel dat je nieren er ieder moment via je navel uit kunnen spatten.
‘De demping laat het ook na drie hobbels achter elkaar niet afweten zoals bij andere auto’s. En daarom kun je er op een waardeloze B-weg enorm veel lol aan beleven’

Na al dit moois levert het starten van de motor een kleine teleurstelling op. De openingsnoten zijn niets om over naar huis te schrijven – de RS draait geruisloos en bescheiden. Maar als je jezelf eenmaal hebt geïnstalleerd, is er niets dat je doet stoppen met denken aan iets anders dan hoe het in hemelsnaam zou zijn om flink met dit apparaat tekeer te gaan. Recentelijk was ik flink onder de indruk van de RenaultSport Clio, dus ik verwachtte een heleboel. Na ongeveer vijftien kilometer was ik allerminst teleurgesteld.

 
Eén ding dat je van de Mégane RS moet begrijpen is dat het bij deze auto niet om de motor draait. Sommige auto’s ontlenen hun bestaansrecht er aan, maar bij de Mégane gaat het om het onderstel – net als bij die Clio. En dat is simpelweg on-ge-loof-lijk. De weg naar Ronda is een duizelingwekkende slingerpartij rond de natuurlijke curven van de bergen. Autofabrikanten brengen hun auto’s hier graag, omdat het asfalt op de wegen zo mooi glad is – dat is al snel vleiend als je auto rijdt zoals de ossenkarren die je in Oost-Europa nog wel eens ziet. Maar net rond die hoofdweg bevinden zich wegen met dezelfde angstwekkende bochten, echter enkelbaans, zonder vangrail en met een aantal inzetverhogende toevoegingen. Denk enorme hobbels, negatieve verkanting en wielverslindende kuilen. Echt spul voor een asfaltrally. Hier moet een auto zich soepel en messcherp bewegen anders wordt je een sloompie. Zo simpel is het.
 
Wat dat betreft blijkt de RS een katachtige. Katten stuiteren in het geheel niet. Als je er een omhoog gooit, landen ze met het soort perfecte demping waarvan ingenieurs spreken als ze het hebben over ‘heel weinig secundaire demping’. Als je je voorstelt dat een goede sportauto na iedere oneffenheid moet neerkomen als een kat – in één vloeiende beweging soepel door de knieën gaan – dan krijg je een idee over hoe de Mégane RS op deze erbarmelijke weg aanvoelt. Het lijkt alsof je rijdt met katten onder de wielen. Of op de rug van een reuzentijger, terwijl je stuurt door minutieus aan z’n oren te trekken. Of zoiets.
 
Het voelt alsof de banden zijn gemaakt van miljoenen verlengde luchtkussentjes die simpelweg de oneffenheden in het wegdek opvullen zodra we eroverheen rijden. Hij mag dan wel erg hard zijn – we zijn onderweg met het hardcore ‘Cup’-onderstel – maar de Mégane RS bonkt en stuitert niet. Hij heeft een opmerkelijk goede demping. Zo goed zelfs, dat je het esp niet eens in de sportstand hoeft te zetten, laat staan het uit hoeft te schakelen. De auto doet een klein stapje opzij als je het gas lift, glijdt hoogstens een iets als je erg hard remt, geeft kortom de aandoenlijke onhebbelijkheden van voorwielaandrijving ten beste, maar zonder ook maar één moment gevaarlijk te zijn. Zelfs niet als het limited slipdifferentieel van de Cup-versie het allemaal even niet meer lijkt te weten.
 
Dit alles betekent dat je niet hard hoeft te werken om ongehoord snel te gaan. De motor heeft het in zich, maar je moet hem wel op toeren houden – onder 3.000 omwentelingen gebeurt er niet veel. Jammer is dat het geluid in het hogere toerengebied vooral uit inlaatgeluiden bestaat. De RS doet de sprint vanuit 0 naar 100 km/u in ongeveer zes seconden en heeft een top van een respectabele 240 km/u, maar dat is niet waar het bij deze auto om draait. Het plezier in de bochten is belangrijker dan rechtuitgaande snelheid. Jammer is dat de besturing niet de mate van gevoel biedt waar ik van tevoren op hoopte, in het bijzonder bij maximale stuuruitslag en als de voorwielen veel aandrijfkrachten kwijt moeten. In dat laatste geval voel je de trekkracht in het stuur, maar dat heeft vooral te maken met het onder controle krijgen van een voortrein die 250 pk te verwerken krijgt. Het stuur heeft overigens zo’n irritant randje bovenin om het middenpunt aan te geven. Zogenaamd stoer voor als je aan het driften bent, ware het niet dat een powerslide met een voorwielaandrijver onmogelijk is. Bovendien staat het ding voordurend uit het lood door camber en allerhande andere wielstanden. Best een beetje irritant.
 
Maar nogmaals, het rare aan de Mégane is dat hij niet de illusie van snelheid probeert op te wekken door een hard onderstel te hebben. Hij stuitert niet over het wegdek, een eigenschap die je er bij veel andere sportieve hatchbacks gratis bij krijgt. De demping laat het ook na drie hobbels achter elkaar niet afweten zoals bij andere auto’s. En daarom kun je er op een waardeloze B-weg enorm veel lol aan beleven. Dus als een kleine hommage aan andere autobladen die veel waarde hechten aan een thuis uitgevoerde roadtest besluit ik de Mégane naar huis te brengen. Ik ben echter een half continent van huis verwijderd en moet de auto vanavond hier in Spanje weer aan Renault overhandigen. Dat gaat dus niet. Naar een ander land rijden dan? Dat kan: Gibraltar. Dat is vanaf de weg naar Ronda tenslotte maar een kilometer of honderd rijden.  
 
In een mum van tijd zitten we echter vast in Gibraltar, de Britse enclave die ook wel ‘The Rock’ heet, en vragen ons af wat er in hemelsnaam aan de hand is. We zijn vanmorgen vroeg in Spanje uit bed gestapt en nu zitten we ineens in asgrauw weer buiten bij een fish and chips-winkel. Een verbleekte Union Jack wappert impotent op het krakkemikkige gebouw. Ik zie verschillende andere Engelse winkels en rode telefooncellen. Raar. Maar het twilight zone-achtige schouwspel is pas echt compleet als we een stel in vol ornaat geklede Britse politieagenten voorbij zien lopen. We besluiten snel naar boven te gaan om wat andere apen te kijken. 
Wat volgt zijn de twee meest bizarre uren van mijn leven. Er wordt ons in duidelijke taal verteld dat we niet met de auto naar boven mogen om de barbaarse apen te kijken. Niet mogelijk zo lijkt het dus, totdat je ineens vrienden maakt met een locale taxichauffeur die luistert naar de naam Mario. Hij gaat vervolgens namens ons furieus tekeer – compleet met stemverheffingen en wilde gebaren – tegen de parkwachters. Het enige dat we tussen het geschreeuw door kunnen verstaan zijn de woorden ‘Top Gear’. De sfeer wordt zo grimmig dat ik vrees voor een handgemeen en met gevaar voor eigen leven de boel probeer te sussen. Ondertussen steekt Mario – nog steeds als een wildeman tekeergaand – achter zijn rug een duim omhoog. Uiteindelijk eh, ‘verliezen’ we wat euro’s en krijgen we groen licht om toch met de Mégane de heuvel met apen op te rijden. De parkwachters geven ons nog een strenge blik. Mario noemt ze herhaaldelijk ‘klootzakken’ en geeft in zijn Nissan Mover enkele kleine wielspins ten beste om zijn ongenoegen te laten blijken.
‘Ik houd van de Mégane. Dus ik doe wat iedere zichzelf respecterende journalist zou doen. Ik ren weg en spring in de Mégane’

Niet lang daarna nemen we het geitenpad dat naar het hoogste punt van Gibraltar leidt en staan we oog in oog met de primitieve spierbundels en hondsdolheid van de apen die hier de dienst uitmaken. Fruit en apenpoep liggen overal om ons heen en elementen van beide vliegen door de lucht richting onze al snel niet meer smetteloos witte Mégane. Alles gaat naar verhouding nog redelijk, tot het punt waarop we ons door de barbaarse makaken het… nou ja, apenlazarus schrikken.

 
Ineens gaan alle kleine pitbull-apen plat op hun buik, sissend en spugend alsof er een leeuw de heuvel komt opgelopen. En plotseling hoor ik een brom achter ons. Een soort onregelmatige vijfcilinder-dreun en een korte ‘schsssh’ van een wastegate. Juist op het moment dat ik de woorden ‘Dat klinkt als een Focus RS’ begin te vormen, verschijnt er een donkerblauwe sport-Ford op het toneel. Waaruit de Stig stapt.
 
Het is als in een nachtmerrie. Hij kijkt naar de Mégane, kijkt naar mij en steekt een eisende hand naar me uit. De apen liggen ondertussen nog steeds stokstijf op de grond, alsof ze met één beweging zijn toorn over zich af zouden kunnen roepen. Sommigen trekken zich ijlings langs de rotswand terug, incalculerend of ze een eventuele val wel zouden overleven. Alles behalve in de nabijheid van Zijne Koninklijke Witheid verkeren. Zelfs de barbaarse makaken van Gibraltar kennen hem. En ze zijn bang.
 
Maar ik houd van de Mégane. Dus ik doe wat iedere zichzelf respecterende journalist zou doen. Ik ren weg en spring in de Mégane. De heuvel af, de weg op en over de landingsbaan terug naar Spanje. Ik ben ervan overtuigd dat de Stig bij de douane toch wel wordt tegengehouden. Ongelofelijk maar waar; net als ik denk dat ik hem op de Spaanse achterafweggetjes heb afgeschud, zie ik een blauwe flits in mijn achteruitkijkspiegel. Ik begin me af te vragen of hij ergens een zender bevestigd heeft. Ik kan hem hier toch best kwijtrijden. Deze wegen zijn niet geschikt voor de Ford.
 
Het duurt niet lang voordat mijn ongelijk bewezen wordt, de Stig één of andere bizarre inhaalmanoeuvre uitvoert, op een éénbaans bergweg voor me langs glijdt, de auto dwars op de weg zet en uitstapt. Opnieuw eist hij de sleutels. Emotieloos. Ik geef het op, stap in de Focus en probeer hem maar gewoon bij te houden. En dat blijkt nog verrassend moeilijk.
 
Waar de Stig in de Mégane korte metten maakt met de vele oneffenheden in het wegdek, moet ik volledig op mijn relatief grote surplus van 50 pk aan vermogen vertrouwen om hem niet uit het zicht te verliezen. De RS met z’n 300 pk voelt groot – vooral door de te hoog gemonteerde stoelen – en door de manier waarop de Ford op het wegdek reageert, is het nauwelijks mogelijk de ideale lijn te volgen. De Renault haalt een hogere bochtsnelheid met minder moeite en de Focus is gedwongen om het gat keer op keer met een tussensprint te verkleinen op de kleine rechte stukken. Let wel, als je het rijden met de Focus onder de knie hebt, is het nog steeds een beest van een auto.
 
Welke is beter? Nou, de Stig is gewoon veel sneller in de Focus, omdat hij de kunde heeft om met het veel minder vergevingsgezinde onderstel om te gaan. Hij vind een beetje overstuur met gas los op een bergweg zonder vangrail niet erg, maar ik wel, omdat ik vrees voor mijn leven. De Mégane is echter nog in de buurt, simpelweg, omdat hij vaker meer rijplezier biedt. Om optimaal van de Focus RS te genieten moet je je hoofd erbij houden, omdat hij je altijd, altijd uitlokt. En dan bijt. Van de Mégane RS kun je op lagere snelheden al genieten en met minder toewijding, omdat hij soepeler, evenwichtiger en completer is. En ja, ook minder sterk. Een andere smaak, maar net zo leuk.
 
Na ongeveer een uur waarin mijn achterstand steeds groter wordt, rond ik een haarspeldbocht en zie ineens de Mégane weer. Hij staat in het midden van de weg met draaiende motor en geopend portier. Ik parkeer de Focus, haal mijn schouders op en maak een keus tussen de twee.
 
Ik stap in de Mégane. Terwijl ik wegrijd kijk ik nog eens goed om me heen.
 
Geen teken van de Stig. Helemaal niets.

Reacties